Er was eens een meisje dat van verhalen schrijven hield...
de derde klas van de lagere school ( groep vijf van de basisschool) moesten we een opstel schrijven met als onderwerp ' wat als zwaartekracht niet bestond. ' Ik bedacht een verhaal vol gekkigheden met zwevende bedden en fietsen en mensen die zwemmend door de lucht vooruit probeerden te komen. Natuurlijk eindigde ik mijn opstel met de woorden ' dat ik alles maar gedroomd had ' want ja, zo ging dat nu eenmaal in verhalen en leverde het in. De volgende dag deelde de meester de opstellen weer uit en toen hij bij het mijne was vroeg hij of ik het wilde voorlezen aan de klas. Met rode wangen, half van schaamte en half van trots las ik mijn epistel voor waarbij ik tot mijn verbazing meerdere keren onderbroken werd door het gelach van mijn klasgenootjes. Ik kreeg er een negen voor en het verzoek van de meester of het ook aan andere klassen voorgelezen mocht worden. Natuurlijk mocht dat! Nu vond ik het altijd al leuk om verhalen te verzinnen, maar op dat moment besefte ik voor de allereerste keer dat ook anderen mijn verhalen leuk vonden, iets dat nog nooit in me opgekomen was...
even geduld alstublieft...
Enkele jaren later overkwam me hetzelfde, nu met een opstel waarin we verplicht waren een aantal kernwoorden te verwerken die, als je ze in combinatie bekeek, eigenlijk al het onderwerp van het verhaal verklapten. Ik
besloot daarom de woorden op een andere manier te verwerken en schreef zodoende een totaal afwijkend verhaal dat zich bovendien afspeelde in de oertijd. Ook ditmaal vroeg de meester of het voorgelezen mocht worden in andere klassen en ik kreeg een mooi punt.
Thuis schreef ik voor mezelf korte verhaaltjes. De ene keer een verhaal over twee vriendinnen die verdwaalden in een spookhuis, de volgende keer het verhaal: ' Even geduld alstublieft ' over een jongen die zich tijdens de vakantie vreselijk verveelde en wenste dat er een bureau bestond waar je avonturen kon bestellen. Weer een ander verhaal ging over vier kinderen die tijdens de vakantie in Engeland terug in de tijd stapten en in een riddertoernooi terecht kwamen. En dan was er het verhaal over een fotograaf die op een vreemde plek in het bos iets ontdekte en daar foto's van nam, die vervolgens op miraculeuze wijze ( natuurlijk, want zo hoort dat) verdwenen van het fotorolletje.
Voor mijn Havo eindexamen Nederlands schreef ik een verhalend opstel over een gebeurtenis uit mijn kindertijd, waar ik een negen voor kreeg.
Na mijn schooltijd had ik het druk met van alles en nog wat en het schrijven van verhalen raakte op de achtergrond. Af en toe begon ik wel eens aan een verhaal, dat ik dan weer niet afmaakte. Hierdoor had ik op een gegeven ogenblik een map vol 'on affe' verhalen.
een klein stukje uit ' always ' ...
( in de tuin van het huis in Semarang. Ma Mien in de stoel, Dicky op haar schoot, links mijn opa Eugene met de hond en daarnaast zijn oudere broer ' Broer ' met de poes)
Eugene wordt geboren op 7 juli 1908 in Semarang. Hij is de op een na jongste uit een gezin van zeven kinderen, waarvan twee meisjes en vijf jongens. De familie is welgesteld en ze bewonen een mooi groot huis in Semarang. De witgepleisterde muren houden het binnen de hele dag lekker koel, maar ook op de galerij die over de gehele breedte van het huis is gebouwd is het goed toeven. Door de grote stenen potten met daarin verschillende tropische palmen, afgewisseld door rozenstruiken vol heerlijk zoet geurende roze rozen, lijkt het net een kleine binnentuin. De verschillende rotan zitjes die er staan nodigen uit om heerlijke middagen lui in door te brengen, met een koud glas ijswater, rozenstroop of koffie toebroek.
En natuurlijk niet te vergeten de vele snoeperijen zoals bijvoorbeeld roti koekoes of kué lapis. Met zijn roze en witte of groene en witte laagjes,‘lapis’betekent dan ook ‘laagje’, is de kué lapis al een feest om te zien. Bovendien is het heerlijk om al die laagjes een voor een los te peuteren om ze dan op je tong te laten smelten, vinden de jongens. Maar ook klepon, die kleine groene, in kokos gerolde bolletjes gemaakt van ketan meel en gevuld met gula djawa zijn een traktatie.
Eugene zelf houdt het meest van het laatste. Hij zou er wel tien op kunnen! Maar als de kleine Dicky zeurt om die allerlaatste klepon die Eugene net in zijn mond wil steken, deelt hij het laatste bolletje toch met zijn broertje.
Zijn vader is een vriendelijke, zachtaardige en vooral rustige man. Als directeur van een grote fabriek op Java heeft hij het druk met zijn vele werkzaamheden aldaar. Zijn moeder heeft het ook druk, maar dan vooral met uitgaan. Haar kinderen laat ze schijnbaar gemakkelijk alleen thuis achter. Zo komt het dat de jongsten, Eugene en Dick, voor het overgrote deel worden opgevoed door hun oudere zus Mien, die ze dan ook allebei ‘Ma Mien’noemen. Ma Mien is heel mooi. Ze heeft prachtig lang, dik haar dat ze met behulp van ontelbaar veel spelden opsteekt. De eerste keer dat Eugene dat ziet zet hij grote ogen op. Steekt ze die spelden nu zomaar in haar hoofd? Geschrokken, maar toch nieuwsgierig kijkt hij toe, vanuit de deuropening waar hij staat. “Doet dat niet pijn?” vraagt hij. Ma Mien schudt haar hoofd. Eugene loopt op zijn blote voetjes naar haar toe en gaat naast de spiegel van de mahoniehouten toilettafel staan waar zij voor zit. Hij kijkt toe hoe haar handen met sierlijke bewegingen door het lange haar gaan...
Eugene wordt geboren op 7 juli 1908 in Semarang. Hij is de op een na jongste uit een gezin van zeven kinderen, waarvan twee meisjes en vijf jongens. De familie is welgesteld en ze bewonen een mooi groot huis in Semarang. De witgepleisterde muren houden het binnen de hele dag lekker koel, maar ook op de galerij die over de gehele breedte van het huis is gebouwd is het goed toeven. Door de grote stenen potten met daarin verschillende tropische palmen, afgewisseld door rozenstruiken vol heerlijk zoet geurende roze rozen, lijkt het net een kleine binnentuin. De verschillende rotan zitjes die er staan nodigen uit om heerlijke middagen lui in door te brengen, met een koud glas ijswater, rozenstroop of koffie toebroek.
En natuurlijk niet te vergeten de vele snoeperijen zoals bijvoorbeeld roti koekoes of kué lapis. Met zijn roze en witte of groene en witte laagjes,‘lapis’betekent dan ook ‘laagje’, is de kué lapis al een feest om te zien. Bovendien is het heerlijk om al die laagjes een voor een los te peuteren om ze dan op je tong te laten smelten, vinden de jongens. Maar ook klepon, die kleine groene, in kokos gerolde bolletjes gemaakt van ketan meel en gevuld met gula djawa zijn een traktatie.
Eugene zelf houdt het meest van het laatste. Hij zou er wel tien op kunnen! Maar als de kleine Dicky zeurt om die allerlaatste klepon die Eugene net in zijn mond wil steken, deelt hij het laatste bolletje toch met zijn broertje.
Zijn vader is een vriendelijke, zachtaardige en vooral rustige man. Als directeur van een grote fabriek op Java heeft hij het druk met zijn vele werkzaamheden aldaar. Zijn moeder heeft het ook druk, maar dan vooral met uitgaan. Haar kinderen laat ze schijnbaar gemakkelijk alleen thuis achter. Zo komt het dat de jongsten, Eugene en Dick, voor het overgrote deel worden opgevoed door hun oudere zus Mien, die ze dan ook allebei ‘Ma Mien’noemen. Ma Mien is heel mooi. Ze heeft prachtig lang, dik haar dat ze met behulp van ontelbaar veel spelden opsteekt. De eerste keer dat Eugene dat ziet zet hij grote ogen op. Steekt ze die spelden nu zomaar in haar hoofd? Geschrokken, maar toch nieuwsgierig kijkt hij toe, vanuit de deuropening waar hij staat. “Doet dat niet pijn?” vraagt hij. Ma Mien schudt haar hoofd. Eugene loopt op zijn blote voetjes naar haar toe en gaat naast de spiegel van de mahoniehouten toilettafel staan waar zij voor zit. Hij kijkt toe hoe haar handen met sierlijke bewegingen door het lange haar gaan...
ook heb ik eens 'roodkapje' op z'n amsterdams geschreven...
Roodkappie
D’r was es een klein opdondertje dat van d’r opoe zo’n gebreid rood mutsie kreeg en wat denk je? Se ging met dat kreng naar bed en se stond d'r mee op, sodat elleke gek uit de buurt d’r Roodkappie begon te noemen. Nou Roodkappie d’r opoe was gestrekt gegaan omdat se nogal geregeld in de jajem was en die turf wou wel op sieke besoek.Dus op weg met een mandje met een flessie wijn en zo’n doos muffe koekies. Komt se
onderweg de wollef tege die vet tege d’r begint te seike en Roodkappie seg:”Nou opgesodemieterd klojo, ik moet naar me sieke opoe en as ik te laat kom krijg ik se links en rechts, dus moeven nou!”
Maar die wollef goochem, begint se eige uit de naad te sprinte, want die had vet veel trek gekrege in een stukkie vlees al sou ‘t dan oud en taai wese, en Roodkappie stond toch nog wel effe te klooie, want die wou nog een bossie bloeme plukke.Nou die wollef had opoe in no time
achter se kiese en ging effe de binnekant fan se oge legge bekijke, in opoe d’r nest. Komt effe later Roodkappie lijpvervelend an de deur legge seike so van:”Opoe ik heb een lekker flessie, een doos koekies en een bossie bloeme, la me ‘s effe binne?”
Dus die wollef begint te brulle:“Leg nie so lijpvervelend te doen, trek an dat pokke touwtje en kom binne of je krijg se! “
Roodkappie naar binne en gelijk commentaar levere: opoe d’r oge te groot, d’r tande te scherp, de hele santekraam.Dus die wollef vet de pest in, grijpt die turf beet en vreet d’r op. Maar dan krijgt ie een partij dorst, dat wil je niet wete. Hij strompelt met se vette pens naar de put, maar net astie een slokkie wil doen wordt ie in ene van de sokke geschote door de jager. Die pak se jagersmes, trekt een ritssluiting in die wolvepens en Roodkappie en d’r opoe: hoppa d’r uit. Blij as een kind allebei, maar de jager segt:”Kanonne wat een graflucht seg! Hup allebei de put in en je eige wasse! “ En so kwam alles toch nog op se pootjes terecht. Opoe en de jager achteraf straalbezope van de wijn en die turf aan de dunne van die koekies!
D’r was es een klein opdondertje dat van d’r opoe zo’n gebreid rood mutsie kreeg en wat denk je? Se ging met dat kreng naar bed en se stond d'r mee op, sodat elleke gek uit de buurt d’r Roodkappie begon te noemen. Nou Roodkappie d’r opoe was gestrekt gegaan omdat se nogal geregeld in de jajem was en die turf wou wel op sieke besoek.Dus op weg met een mandje met een flessie wijn en zo’n doos muffe koekies. Komt se
onderweg de wollef tege die vet tege d’r begint te seike en Roodkappie seg:”Nou opgesodemieterd klojo, ik moet naar me sieke opoe en as ik te laat kom krijg ik se links en rechts, dus moeven nou!”
Maar die wollef goochem, begint se eige uit de naad te sprinte, want die had vet veel trek gekrege in een stukkie vlees al sou ‘t dan oud en taai wese, en Roodkappie stond toch nog wel effe te klooie, want die wou nog een bossie bloeme plukke.Nou die wollef had opoe in no time
achter se kiese en ging effe de binnekant fan se oge legge bekijke, in opoe d’r nest. Komt effe later Roodkappie lijpvervelend an de deur legge seike so van:”Opoe ik heb een lekker flessie, een doos koekies en een bossie bloeme, la me ‘s effe binne?”
Dus die wollef begint te brulle:“Leg nie so lijpvervelend te doen, trek an dat pokke touwtje en kom binne of je krijg se! “
Roodkappie naar binne en gelijk commentaar levere: opoe d’r oge te groot, d’r tande te scherp, de hele santekraam.Dus die wollef vet de pest in, grijpt die turf beet en vreet d’r op. Maar dan krijgt ie een partij dorst, dat wil je niet wete. Hij strompelt met se vette pens naar de put, maar net astie een slokkie wil doen wordt ie in ene van de sokke geschote door de jager. Die pak se jagersmes, trekt een ritssluiting in die wolvepens en Roodkappie en d’r opoe: hoppa d’r uit. Blij as een kind allebei, maar de jager segt:”Kanonne wat een graflucht seg! Hup allebei de put in en je eige wasse! “ En so kwam alles toch nog op se pootjes terecht. Opoe en de jager achteraf straalbezope van de wijn en die turf aan de dunne van die koekies!
daarnaast schrijf ik soms korte stukjes,
over mijn kinderen onder andere...
Ochtendrituelen.
Het is 8.27 u. op de wekkerradio, dus omgerekend is het bijna tien voor acht. Ik neem mezelf elke ochtend in de maling, maar dat geeft een prettig gevoel. Dus als halfacht kwart voor zeven is, kan ik me heerlijk nog eens omdraaien en een aantal hazenslaapjes doen. Drie voor halfnegen is echter een ander verhaal, en nu moet ik wel.
In een andere kamer is het leven al volop aan de gang: de zoon van twaalf, die met kerst een eigen wekkerradio heeft gekregen, zet het ding trouw elke ochtend om 7.15u. en vindt het “vet stoer” om wakker geschetterd te worden door de DJ’s van Radio Drie. Als ik met kleine ogen en
mijn bloemetjes duster aan de slaapkamer uit strompel, staat hij al fluitend voor de spiegel zijn haar te modelleren. Niet kammen, maar inderdaad modelleren. Want waar een oningewijde slechts een leuk kort koppie ziet, weten hij en ik wel beter. Gel, wax en mousse komen eraan te pas. Maar ook mijn borstel, de kam van zijn zuster en tien lenige vingers om al die plukjes op hun plaats te zetten en nog belangrijker: te houden. Kortom, een dik kwartier is elke ochtend zeker wel nodig om de “nonchalante look” te creëren Ondertussen heb ik schone kledingstukken voor de dochter van zeven klaargelegd. Want deze dame kan zelf maar moeilijk beslissen en om onenigheid te voorkomen ben ik haar liever een
stapje voor. Ook al omdat haar humeur 's morgens wat wankel is en er van mijn kant weinig behoefte bestaat aan “sirene taferelen”. De dame slaapt op zolder en ook langer dan haar broer, zodat een aantal malen roepen, haar uiteindelijk slaperig doet antwoorden. Ook zij strompelt nu naar beneden. Pikant detail: zet ons drieën naast elkaar en zie de “ochtend” overeenkomst: allemaal hebben we wallen. Vooral de dochter die eruit ziet alsof ze achterstevoren door de heg getrokken is: de haren rechtovereind, haar gezicht ontsierd door die walletjes en haar pyjama verfomfaaid. Ik ga naar beneden, waar ik enthousiast begroet word door de hond (die brood wil ) en de vis (die voer wil ) en na beiden
gevoerd te hebben, begin ik aan de enorme stapel brood voor het ontbijt en de lunch op school. Vier voor de heer des huizes, vier voor de zoon en drie voor de dochter. Ook in dit geval geen “tussen neus en lippen door” werk, maar nadenken en alert zijn is het motto, want de een lust geen pindakaas in de ochtend, de ander zweert bij boterloos brood, maar wil wel eens van zijn geloof afvallen als er toevallig iets strooibaars voorhanden is, en de laatste heeft hele sandwich spread perioden die, als ik er net aan gewend ben, blijken te zijn opgehouden. Het gevolg: een kritische blik tussen de sneetjes, en een vies gezicht. “Getsie , alweer “semwitspret”, ik wou chocopasta! “
Soms trap ik erin, soms ook niet, dat ligt grotendeels aan haar en mijn humeur. De zoon is altijd zonnig. Zeurt niet, eet zijn brood, drinkt zijn glas leeg, poetst zijn tanden en laat daarna de hond uit. Ideaal! Om even over achten is hij dientengevolge al kant en klaar en wordt zijn geduld danig op de proef gesteld door de “langzaam aan acties” van zijn zuster. Die proeft, kauwt en herkauwt haar boterham gedachteloos als een koe.
Haar sinaasappelsap gaat met kleine slokjes naar binnen en ze laat het geregeld rond gaan in haar mond als een volleerd wijnproever. Als ze ein-de-lijk klaar is en ik haar naar boven wil sturen om zich te wassen en te poetsen, heeft ze plotseling van alles te doen. Een knutselwerkje afmaken voor de juf, een etui zoeken dat perse vandaag meegenomen moet worden, of haar nagels die nodig aan de zoveelste lakbeurt toe zijn, behandelen. Ik moet mijn stem verheffen om haar tot andere gedachten te brengen en zij verheft de hare als ze brullend over mijn onbegrip naar boven stampt. Na zo’n tien minuten is ze pas beneden, meestal nadat ik een aantal malen onder aan de trap heb staan roepen. Nu moeten de haren nog gekamd worden. Vlechtjes, staartjes, knotjes, kortom, alles wat enigszins tijdrovend is. Want na een maandenlang gevecht met hoofdluis, die als een nietsontziend spook door de lagere klassen waart, ben ik eindelijk wijs en laat de dame niet meer met losse haren naar school vertrekken. Ondertussen staat de zoon naar eigen zeggen al een eeuwigheid rond te springen van ongeduld. Hij heeft zijn tas al lang gepakt, zijn fiets alvast uit de schuur gehaald en maakt een hoop kabaal, want hij wil niet voor de zoveelste keer te laat komen, door toedoen van zijn slome zus. Maar nu is ze dan toch echt zover. Alleen de jas en schoenen nog. De tas op de rug, nog een laatste kusje en daar gaat het span. Een nieuwe schooldag is begonnen.
Het is 8.27 u. op de wekkerradio, dus omgerekend is het bijna tien voor acht. Ik neem mezelf elke ochtend in de maling, maar dat geeft een prettig gevoel. Dus als halfacht kwart voor zeven is, kan ik me heerlijk nog eens omdraaien en een aantal hazenslaapjes doen. Drie voor halfnegen is echter een ander verhaal, en nu moet ik wel.
In een andere kamer is het leven al volop aan de gang: de zoon van twaalf, die met kerst een eigen wekkerradio heeft gekregen, zet het ding trouw elke ochtend om 7.15u. en vindt het “vet stoer” om wakker geschetterd te worden door de DJ’s van Radio Drie. Als ik met kleine ogen en
mijn bloemetjes duster aan de slaapkamer uit strompel, staat hij al fluitend voor de spiegel zijn haar te modelleren. Niet kammen, maar inderdaad modelleren. Want waar een oningewijde slechts een leuk kort koppie ziet, weten hij en ik wel beter. Gel, wax en mousse komen eraan te pas. Maar ook mijn borstel, de kam van zijn zuster en tien lenige vingers om al die plukjes op hun plaats te zetten en nog belangrijker: te houden. Kortom, een dik kwartier is elke ochtend zeker wel nodig om de “nonchalante look” te creëren Ondertussen heb ik schone kledingstukken voor de dochter van zeven klaargelegd. Want deze dame kan zelf maar moeilijk beslissen en om onenigheid te voorkomen ben ik haar liever een
stapje voor. Ook al omdat haar humeur 's morgens wat wankel is en er van mijn kant weinig behoefte bestaat aan “sirene taferelen”. De dame slaapt op zolder en ook langer dan haar broer, zodat een aantal malen roepen, haar uiteindelijk slaperig doet antwoorden. Ook zij strompelt nu naar beneden. Pikant detail: zet ons drieën naast elkaar en zie de “ochtend” overeenkomst: allemaal hebben we wallen. Vooral de dochter die eruit ziet alsof ze achterstevoren door de heg getrokken is: de haren rechtovereind, haar gezicht ontsierd door die walletjes en haar pyjama verfomfaaid. Ik ga naar beneden, waar ik enthousiast begroet word door de hond (die brood wil ) en de vis (die voer wil ) en na beiden
gevoerd te hebben, begin ik aan de enorme stapel brood voor het ontbijt en de lunch op school. Vier voor de heer des huizes, vier voor de zoon en drie voor de dochter. Ook in dit geval geen “tussen neus en lippen door” werk, maar nadenken en alert zijn is het motto, want de een lust geen pindakaas in de ochtend, de ander zweert bij boterloos brood, maar wil wel eens van zijn geloof afvallen als er toevallig iets strooibaars voorhanden is, en de laatste heeft hele sandwich spread perioden die, als ik er net aan gewend ben, blijken te zijn opgehouden. Het gevolg: een kritische blik tussen de sneetjes, en een vies gezicht. “Getsie , alweer “semwitspret”, ik wou chocopasta! “
Soms trap ik erin, soms ook niet, dat ligt grotendeels aan haar en mijn humeur. De zoon is altijd zonnig. Zeurt niet, eet zijn brood, drinkt zijn glas leeg, poetst zijn tanden en laat daarna de hond uit. Ideaal! Om even over achten is hij dientengevolge al kant en klaar en wordt zijn geduld danig op de proef gesteld door de “langzaam aan acties” van zijn zuster. Die proeft, kauwt en herkauwt haar boterham gedachteloos als een koe.
Haar sinaasappelsap gaat met kleine slokjes naar binnen en ze laat het geregeld rond gaan in haar mond als een volleerd wijnproever. Als ze ein-de-lijk klaar is en ik haar naar boven wil sturen om zich te wassen en te poetsen, heeft ze plotseling van alles te doen. Een knutselwerkje afmaken voor de juf, een etui zoeken dat perse vandaag meegenomen moet worden, of haar nagels die nodig aan de zoveelste lakbeurt toe zijn, behandelen. Ik moet mijn stem verheffen om haar tot andere gedachten te brengen en zij verheft de hare als ze brullend over mijn onbegrip naar boven stampt. Na zo’n tien minuten is ze pas beneden, meestal nadat ik een aantal malen onder aan de trap heb staan roepen. Nu moeten de haren nog gekamd worden. Vlechtjes, staartjes, knotjes, kortom, alles wat enigszins tijdrovend is. Want na een maandenlang gevecht met hoofdluis, die als een nietsontziend spook door de lagere klassen waart, ben ik eindelijk wijs en laat de dame niet meer met losse haren naar school vertrekken. Ondertussen staat de zoon naar eigen zeggen al een eeuwigheid rond te springen van ongeduld. Hij heeft zijn tas al lang gepakt, zijn fiets alvast uit de schuur gehaald en maakt een hoop kabaal, want hij wil niet voor de zoveelste keer te laat komen, door toedoen van zijn slome zus. Maar nu is ze dan toch echt zover. Alleen de jas en schoenen nog. De tas op de rug, nog een laatste kusje en daar gaat het span. Een nieuwe schooldag is begonnen.
...of griezelige gedichten...
(waarvoor Maurice de illustraties maakte)
De Verdoemden
Een herfstige middag oktober dat jaar, Vermoeid loopt een vreemde het dorp door, Zijn kleding gescheurd en zijn schoeisel ontbrak, Hij strompelde moeizaam, geleund op een tak, Zijn aanblik kwam niemand bekend voor. De kinders der buurtschap die renden naar huis, Om daar van de man te berichten, En vrouwen en mannen gestoord in hun werk, Die kwamen naar buiten en daar voor de kerk, De man die zich langzaam oprichtte Wanhopig kijkt hij op de dorpslieden neer, Zijn hand met de stok gaat omhoog nu, Hij schraapte zijn keel en hij hoestte een keer, Toen zei hij twee woorden, steeds weer keer op keer: “Verbergt u, verbergt u, verbergt u!” De mannen en vrouwen der buurtschap bevreemd, Gemurmel stijgt op uit hun monden: “Wat is er gebeurd?” Vraagt een ieder zich af, de vreemdeling grijpt naar zijn keel en zijn staf, valt plat op de grond waar zij stonden. Juist op dát moment splijt de bliksem de lucht, En boort zich loodrecht in de toren, De vreemdeling wankelt en schreeuwt nog een keer, Dan valt er een brandende balk op hem neer, Zijn stem is nu niet meer te horen. In angst en paniek rennen vrouwen naar huis, Gevolgd door de huilende kleinen, Maar rauw gaan de stemmen der mannen nu rond: “Haalt emmers met water!” Maar Claes raakt gewond, Hij lijkt onder puin te verdwijnen. Eerst tegen de nacht is het vuur pas geblust, De kerk is een rokend skelet nu. Dan pas kan men zoeken naar d’ vreemde en Claes, En moeizaam ontzetten zijn knechten hun baas, Een man zegt:” Eén is al gered nu!” Wijl Claes op een kar richting huis wordt gebracht, Wordt steeds nog gezocht naar de ander, Met fakkels wordt iedere plek uitgekamd, Als plotseling Marten en Franck als verlamd, Het zien en ze grijpen elkander; |
In opperste afgrijzen slaan zij een hand,
Weerhouden hun monden van gillen: Een grijnzende Sater, zijn mantel verschroeid, Zijn handen tot klauwen, door ‘t branden vergroeid, Die aanblik deed harten verkillen. Zijn voet lijkt geschoeid met de hoef van een bok, “De duivel!” Zo roepen de mannen, Verschrikt deinst men terug, grote angst grijpt hen aan, En ergens heel ver in het dorp kraait een haan, Gekletter van potten en pannen. Een ijzige kreet uit de woonstee van Claes De vrouw was haar man aan ‘t verplegen, Maar dan vliegt de stuip in zijn lichaam, hij slaat, Haar 't water uit handen, de ogen vol haat, En zij kan zich niet meer bewegen. De knecht snelt nu toe, drukt zijn broodheer op bed. Claes kronkelt zich wild, brullend, vloekend, "Verbergt u, verbergt u!” Hij krijst het nu uit, “Maar…dat is zijn stem niet!” De knecht roept het luid, En Claes graait wanhopig en zoekend, Dan grijpt hij zijn vrouw bij haar schort en haar muts, En krabt haar tot bloedens toe open, Een kreet nog, zijn handen tot klauwen vergroeid, Een gruw’lijke grimas, de haard die nu loeit, De knecht zet het bang op een lopen. De puinhoop der kerk, door de fakkels verlicht, Toont schaduwen rijzend en dalend, Van krijsende mannen, hun handen geklauwd, De knecht kiest het hazenpad, richting het woud, In duisternis steeds verder dwalend, De ganse nacht hoort hij geknars en geween, Eerst als weer de nieuwe dag aanbreekt, Is stilte volkomen, hij weet nu hun lot, Niets meer dat hij doen kan, hij rent verder tot, Men elders de fakkels weer aansteekt… Een herfstige middag, oktober dat jaar, Vermoeid loopt een vreemde het dorp door, Zijn kleding gescheurd en zijn schoeisel ontbrak, Hij strompelde moeizaam, geleund op een tak, Zijn aanblik kwam niémand bekend voor... |
columns...
Gewoon brutaal wezen.
In elk blad kom ik ze tegen. Wollig en knus verschijnen ze in damesbladen die zich vooral richten op algehel gezelligheid. Scherp en provocerend in de tijdschriften die vaak hun modellen op dezelfde criteria uitzoeken en in dagboekvorm ontdek ik ze in leesvoer met een hoog vriendinnen gehalte. Columns. Ik lees ze graag, want ook in mij schuilt de voyeur en ik ‘Big Brother’ genoeglijk mee zij het dan op papier.
Echter de laatste tijd wil ik meer dan alleen gluren. Ik wil meedoen. Wil begluurd worden. Maar hoe?
Wat grommerig doorloop ik de stapel tijdschriften die ik zojuist bij een vriendin weg heb gebedeld, want ik ben zielig! Overvallen door mijn maandcyclus laat ik als gewoonlijk spontaan mijn moreel zakken tezamen met
mijn mondhoeken. Uit de linker sis ik vandaag tegen mijn huisgenoten dat ze zich onherroepelijk op Ground Zero zullen bevinden als ze zich in mijn buurt durven wagen. PMS dus. En daar bedoel ik geen ‘Pannenkoeken Met Stroop’ mee zoals mijn dochter ooit likkebaardend vertaalde, waarop ze meteen de kelderkast indook om zowel de furie in haar moeder te ontlopen als in één moeite door de beslagkom op te snorren. Want vrouwen, zelfs die in pocketformaat kunnen nu eenmaal meerdere dingen tegelijk. Pot thee binnen handbereik, pak koek binnen mondbereik en op een veilige steenworp afstand van mijn huisgenoten die quasi nonchalant de moed er proberen in te houden onder het motto: ‘Lay down and shut up!’
“Ik kan dat ook!” vuur ik in het wilde weg en op niemand in het bijzonder, als ik de zoveelste column gelezen heb. Mijn verongelijkte stemgeluid roept enige verwarring op in de keuken. De non verbale communicatie gaat over in voorzichtig gesmiespel: ‘Wordt er nu verwacht dat we reageren of niet?’ De veiligheidsregels in acht nemend kiezen ze eenstemmig voor het laatste en gaan verder met hun spelletje ‘kamertje verhuren’.
“Nog wel beter ook!” napalm ik verder met een mond vol koek. Ik hoor een onderdrukte zucht en even later de slepende tred van mijn partner, die zich richting huiskamer beweegt. Dochterlief doet nog een poging om haar vader van de ondergang te behoeden en roept hem na dat ‘hij aan de beurt is en dat zij ook nooit zomaar midden in een spelletje mag weglopen als ze dreigt te verliezen!’ “Mama moet altijd d’r zin!” Snipered ze trefzeker vanuit haar veilige schuilplaats. Manlief door schade en schande wijs geworden probeert in één oogopslag de situatie op de bank te analyseren: heks, tijdschrift, priemende vinger, dodende blik.
“Dat kun je zeker!” reageert hij dan ook op een toon die men normaalgesproken gebruikt om een op hol geslagen paard te kalmeren.
“Gewoon brutaal wezen!” voegt hij er gewaagd aan toe. Met samengeknepen ogen kijk ik hem aan. Mijn blik trotserend doet hij een graai in de koektrommel die naast me op de bank staat. Een speculaasje verdwijnt in zijn geheel in zijn mond en al kauwend besluit hij: “’t Is trouwens ook niet de eerste keer dat ik dat tegen je zeg!” Hij slentert terug naar de keuken alwaar hij met gejuich ontvangen wordt en hem de helft van de koekjesbuit afhandig gemaakt wordt. Ik kijk hem na. ‘Gewoon brutaal wezen’. Waarom eigenlijk ook niet? Zo zijn al die andere columnisten toch zeker ook begonnen? Nou dan!
In elk blad kom ik ze tegen. Wollig en knus verschijnen ze in damesbladen die zich vooral richten op algehel gezelligheid. Scherp en provocerend in de tijdschriften die vaak hun modellen op dezelfde criteria uitzoeken en in dagboekvorm ontdek ik ze in leesvoer met een hoog vriendinnen gehalte. Columns. Ik lees ze graag, want ook in mij schuilt de voyeur en ik ‘Big Brother’ genoeglijk mee zij het dan op papier.
Echter de laatste tijd wil ik meer dan alleen gluren. Ik wil meedoen. Wil begluurd worden. Maar hoe?
Wat grommerig doorloop ik de stapel tijdschriften die ik zojuist bij een vriendin weg heb gebedeld, want ik ben zielig! Overvallen door mijn maandcyclus laat ik als gewoonlijk spontaan mijn moreel zakken tezamen met
mijn mondhoeken. Uit de linker sis ik vandaag tegen mijn huisgenoten dat ze zich onherroepelijk op Ground Zero zullen bevinden als ze zich in mijn buurt durven wagen. PMS dus. En daar bedoel ik geen ‘Pannenkoeken Met Stroop’ mee zoals mijn dochter ooit likkebaardend vertaalde, waarop ze meteen de kelderkast indook om zowel de furie in haar moeder te ontlopen als in één moeite door de beslagkom op te snorren. Want vrouwen, zelfs die in pocketformaat kunnen nu eenmaal meerdere dingen tegelijk. Pot thee binnen handbereik, pak koek binnen mondbereik en op een veilige steenworp afstand van mijn huisgenoten die quasi nonchalant de moed er proberen in te houden onder het motto: ‘Lay down and shut up!’
“Ik kan dat ook!” vuur ik in het wilde weg en op niemand in het bijzonder, als ik de zoveelste column gelezen heb. Mijn verongelijkte stemgeluid roept enige verwarring op in de keuken. De non verbale communicatie gaat over in voorzichtig gesmiespel: ‘Wordt er nu verwacht dat we reageren of niet?’ De veiligheidsregels in acht nemend kiezen ze eenstemmig voor het laatste en gaan verder met hun spelletje ‘kamertje verhuren’.
“Nog wel beter ook!” napalm ik verder met een mond vol koek. Ik hoor een onderdrukte zucht en even later de slepende tred van mijn partner, die zich richting huiskamer beweegt. Dochterlief doet nog een poging om haar vader van de ondergang te behoeden en roept hem na dat ‘hij aan de beurt is en dat zij ook nooit zomaar midden in een spelletje mag weglopen als ze dreigt te verliezen!’ “Mama moet altijd d’r zin!” Snipered ze trefzeker vanuit haar veilige schuilplaats. Manlief door schade en schande wijs geworden probeert in één oogopslag de situatie op de bank te analyseren: heks, tijdschrift, priemende vinger, dodende blik.
“Dat kun je zeker!” reageert hij dan ook op een toon die men normaalgesproken gebruikt om een op hol geslagen paard te kalmeren.
“Gewoon brutaal wezen!” voegt hij er gewaagd aan toe. Met samengeknepen ogen kijk ik hem aan. Mijn blik trotserend doet hij een graai in de koektrommel die naast me op de bank staat. Een speculaasje verdwijnt in zijn geheel in zijn mond en al kauwend besluit hij: “’t Is trouwens ook niet de eerste keer dat ik dat tegen je zeg!” Hij slentert terug naar de keuken alwaar hij met gejuich ontvangen wordt en hem de helft van de koekjesbuit afhandig gemaakt wordt. Ik kijk hem na. ‘Gewoon brutaal wezen’. Waarom eigenlijk ook niet? Zo zijn al die andere columnisten toch zeker ook begonnen? Nou dan!
en af en toe probeer ik iets in het Engels...
Friendship
It’s around us every minute,
every hour of every day,
In the air like little sparkles,
Stays with us along the way,
It’s the sunlight on your shoulder,
It’s the moonbeam in your eyes,
It’s the summer breeze that cools us
It’s the song that never dies.
Feel it when it does come near you,
Try to see it when it’s there,
Cherish it ‘cause once you have it,
Then it’s friendship that you share.
It’s around us every minute,
every hour of every day,
In the air like little sparkles,
Stays with us along the way,
It’s the sunlight on your shoulder,
It’s the moonbeam in your eyes,
It’s the summer breeze that cools us
It’s the song that never dies.
Feel it when it does come near you,
Try to see it when it’s there,
Cherish it ‘cause once you have it,
Then it’s friendship that you share.
maar ik vind het ook leuk om kleuter rijmpjes te schrijven. zoals deze bijvoorbeeld...
Het kaboutertuintje
Ivo lust heel graag patatjes. Mèt of zonder ’t maakt niet uit, En soms neemt hij likjes slagroom zo maar even uit de spuit, Pannenkoek met stroop of suiker, of met kaas of lapjes spek, En ook papa’s macaroni smaakt hem heel vaak lang niet gek! Karbonaad in kleine blokjes met puree en appelmoes. Plakjes worst van bij de slager of zomaar een slagroomsoes, Kippenpootjes om te kluiven bij de nasi, of met rijst, En natuurlijk speculaasjes en ook chocolade ijs. Wanneer mama dat gekocht heeft, of gebakken of gekookt, Lust hij zoveel als twee armpjes, af en toe zelfs nog meer ook, Maar bij witlof en ook bietjes en spinazie met een ei, Eet hij plots met lange tandjes en is helemaal niet blij! Erwtjes piekt hij hup van tafel, wanneer papa ‘t net niet ziet, Pruts, de hond zit al te wachten, want ‘niets lusten’ kent die niet. Bruine boontjes laat hij zwemmen in de melk in zijn glas, En hij wou maar dat het morgen en dus pannenkoekdag was! Ivo’s mama krijgt een punthoofd, Ivo’s papa haast een sik, Omdat Ivo niets wil eten, waar geen: ‘lekker mmm’ in zit!’ En om nou op álle dagen steeds weer ijs, kip of patat, Dat zou toch wel al te gek zijn, stel je voor zeg, ’t is me wat! Gisteren kwam oma eten, want die was toch op bezoek, Papa zette alle pannen op de tafel met een doek, Aardappels met jus en spruitjes en gehaktballen wel acht, En het toetje is een vlaflip, die nog in de koelkast wacht |
Ivo riep: ‘Ik lust geen spruitjes! Want dat stinkt naar vieze kous,
En het smaakt naar dode muisjes in een tenenkazen saus!’ Mama zei: ”Moet jij naar bed toe?” Papa bromde:” Potjandrie! Is het nu eens afgelopen met dat:" nee dat ‘lussik nie!” Oma wist wel raad met Ivo, want daar heb je omaas voor, Schepte eten op zijn bordje en zei zachtjes in zijn oor: Heb je van kabouter Joris en zijn koetje al gehoord, Die hadden een heel mooi tuintje, met een muurtje en een poort. Met haar mes snijdt oma Ivo’s twee gehaktballetjes klein, Want die moesten nu ’t muurtje van kabouters tuintje zijn, Oma bouwt op Ivo’s bordje, Ivo kijkt nieuwsgierig toe, Kijk nu is er een klein paadje, da’s voor Joris en zijn koe. Oma neemt nu vier, vijf spruitjes en die snijdt ze haast tot kruim, ‘Kijk hier staan kaboutergroenten in kabouter Joris’ tuin, Dan prakt oma nog een aardappeltje tot puree en wat wordt dat? Een heel klein geel kabouterbankje, naast het muurtje op het pad, Nu ook nog een heel klein beekje. Oma schept een lepel jus, Giet voorzichtig langs het paadje. Oh wat ècht lijkt alles nu! Maar wat denk je dat gebeurde, toen kabouter Joris sliep? Wie denk je dat daar stil naar buiten, ’t hekje door de tuin in liep? ' t Koetje ja, t deed die snoepkous, toen hij dacht dat niemand keek? Zomaar snoepen uit het tuintje en ook drinken uit de beek. Hapje groente, hapje muurtje, hapje bank met jus erbij, Oma geeft steeds Ivo hapjes, ja dat koetje dat is hij! Toen kabouter Joris ’s morgens slaperig naar buiten keek, Zag hij dat zijn tuintje weg was! En waar was zijn mooie beek? Gauw liep hij in zijn pyama zomaar naar zijn tuintje toe. En daar zag hij in en hoekje, een wel heeeeele dikke koe! Heb jij alles opgegeten?’Vroeg kabouter Joris boos, Nee dat was die kleine Ivo! Zei het koetje na een poos Ivo? Daar geloof ik niks van. Want die lust zijn groenten niet! ' t Is echt waar hoor! knikte het koetje. Ivo is een hele Piet!! Ivo kijkt verbaasd naar oma. Is wat oma zegt echt waar? Heeft hij alles opgegeten? Is hij zomaar stiekem klaar??? Nou die oma is een slimmerd! Maar...daar is ze oma voor. Ivo lust dus voortaan witlof, boontjes en ook spruitjes hoor. Want hij maakt gewoon een tuintje, van zijn bordje elke dag, En hij kiest een eigen beestje, dat de tuin leeg eten mag, Maar wel eet hij ’t allerliefste...ssst... vertel het maar niet door, Toch het toetje na het eten, maar daar is het een toetje voor! |