Hoewel de nu al stralend blauwe lucht en de opkomende zon een warme dag beloven, hangt op dit moment de koelte van de ochtend nog over de velden, waar ik langs fiets,onderweg naar het meeting point waar elke ochtend het busje klaar staat dat mij, tezamen met een groepje vrouwen naar de wasserij zal brengen waar ik, in het kader van de zomervakantie een paar weken mee draai.
Het is 1982. Mijn wereld bestaat goeddeels uit school, vriendinnen, Hilversum Drie en onbereikbare jongens.
De vrouwen in het busje kennen elkaar, voor hen is dit geen vakantiewerk, maar dagelijkse routine. Zij begroeten elkaar als vriendinnen en delen naast gezamenlijke ervaringen de meegebrachte perziken, pakjes halfzware shag en rolletjes pepermunt met elkaar. Ik ben een buitenstaander, een momentopname, iets waar je geen tijd en energie in hoeft te steken. Ik vind het niet erg. Zo kan ik rustig wakker worden en ik naar buiten kijken, waar de zon verder omhoog klimt en lange ochtendschaduwen maakt van de bomen langs de weg.
Op mijn eerste werkdag werd ik naar de vouwtafel verwezen om aldaar onderbroeken te vouwen: de zijkanten naar binnen, het kruis eroverheen gevouwen en opstapelen maar. Niet echt rocket science, maar toch keek ik met enige afgunst naar de vrouw naast mij die, in tegenstelling tot mijn links en rechts uitpuilende stapeltjes, in staat bleek om kaarsrechte stapels te fabriceren. Op mijn vraag hoe lang ze hier al werkte, antwoordde ze: 'zes jaar.'
Zes jaar! Mijn afgunst smolt als sneeuw voor de zon.
Na zo'n twintig minuten bereikt het busje de enorme wasserij. We stappen uit. De vrouwen roken, tegen het busje geleund, nog een laatste sigaretje. Binnen, in de grote ruimte met al zijn machines, is er een moment lang, alleen schemering en stilte. Dan knipperen te lichten aan en beginnen de eerste machines te draaien. Traag als slaperige dieren die zich uitgebreid gapend uitrekken.
De radio, die hier de hele dag aan staat, zal steeds meer moeite krijgen om boven het geluid van de machines uit te komen. Ik loop achter de vrouwen aan naar mijn werkplek, bij de vouwtafel.
De bel gaat. Op de radio de begintonen van het nummer Africa van Toto te horen.
Ik kijk op de klok. Het is half acht.
Het is 1982. Mijn wereld bestaat goeddeels uit school, vriendinnen, Hilversum Drie en onbereikbare jongens.
De vrouwen in het busje kennen elkaar, voor hen is dit geen vakantiewerk, maar dagelijkse routine. Zij begroeten elkaar als vriendinnen en delen naast gezamenlijke ervaringen de meegebrachte perziken, pakjes halfzware shag en rolletjes pepermunt met elkaar. Ik ben een buitenstaander, een momentopname, iets waar je geen tijd en energie in hoeft te steken. Ik vind het niet erg. Zo kan ik rustig wakker worden en ik naar buiten kijken, waar de zon verder omhoog klimt en lange ochtendschaduwen maakt van de bomen langs de weg.
Op mijn eerste werkdag werd ik naar de vouwtafel verwezen om aldaar onderbroeken te vouwen: de zijkanten naar binnen, het kruis eroverheen gevouwen en opstapelen maar. Niet echt rocket science, maar toch keek ik met enige afgunst naar de vrouw naast mij die, in tegenstelling tot mijn links en rechts uitpuilende stapeltjes, in staat bleek om kaarsrechte stapels te fabriceren. Op mijn vraag hoe lang ze hier al werkte, antwoordde ze: 'zes jaar.'
Zes jaar! Mijn afgunst smolt als sneeuw voor de zon.
Na zo'n twintig minuten bereikt het busje de enorme wasserij. We stappen uit. De vrouwen roken, tegen het busje geleund, nog een laatste sigaretje. Binnen, in de grote ruimte met al zijn machines, is er een moment lang, alleen schemering en stilte. Dan knipperen te lichten aan en beginnen de eerste machines te draaien. Traag als slaperige dieren die zich uitgebreid gapend uitrekken.
De radio, die hier de hele dag aan staat, zal steeds meer moeite krijgen om boven het geluid van de machines uit te komen. Ik loop achter de vrouwen aan naar mijn werkplek, bij de vouwtafel.
De bel gaat. Op de radio de begintonen van het nummer Africa van Toto te horen.
Ik kijk op de klok. Het is half acht.